Neurotransmitters zijn chemische stoffen die de communicatie tussen cellen in het zenuwstelsel, oftewel neuronen, mogelijk maken. Ze werken samen met receptoren op de cellen om prikkels over te brengen, een proces dat impulsoverdracht wordt genoemd.
Een neuron produceert neurotransmitters die worden opgeslagen in blaasjes aan het uiteinde van een axon, het presynaptische uiteinde van een zenuwcel. Wanneer een neuron een signaal ontvangt, worden deze neurotransmitters afgegeven in de synaptische spleet, een smalle ruimte tussen twee neuronen.
De afgegeven neurotransmitter bindt vervolgens aan specifieke receptoren op het postsynaptische neuron, de volgende cel in de keten, om zo een actie te wekken. Deze actie kan excitatorisch (stimulerend) of inhibitorisch (remmend) zijn, afhankelijk van de specifieke neurotransmitter en receptor betrokken.
Bijvoorbeeld, de neurotransmitter glutamaat is vaak excitatorisch en stimuleert neuronen om een actiepotentieel te genereren, terwijl GABA overwegend remmend is. Acetylcholine, een andere neurotransmitter, speelt een belangrijke rol in het signaleren van spiercellen om te contracteren.
Andere voorbeelden van neurotransmitters zijn dopamine, betrokken bij het beloningssysteem en motorische controle, en serotonine, die betrokken is bij stemming en angst. Imbalans in deze neurotransmitters kan leiden tot neurologische of psychische aandoeningen, zoals de ziekte van Parkinson of depressie.
Het is ook belangrijk op te merken dat medicijnen en drugs de werking van neurotransmitters kunnen beïnvloeden door bijvoorbeeld de afgifte, afbraak of receptorbinding te veranderen. Daardoor kunnen ze de overdracht van signalen tussen neuronen versterken of verzwakken, wat hun potentieel therapeutisch of schadelijk effect uitlegt.